Niemandsland

Niemandsland

Tot mijn derde sprak ik geen woord Nederlands. Onze buurvrouw beklaagde zich er laatst nog over. Ik kwam op straat spelen met de andere buurkinderen en sprak alleen Duits. Alsof ik verwachtte dat andere kinderen dat ook spraken. Je woont toch in Nederland! Leer dan ook Nederlands spreken.

Ter verdediging van mijn ouders bracht ik in dat zij zelf nog nauwelijks Nederlands spraken. Zij deden hun best en volgden taalcursussen. Maar hoe kan iemand die pas een klein beetje Nederlands spreekt dat aan zijn kinderen leren? Ik begrijp hun keuze.

Nederlands leerde ik op straat. Eerst van de buurkinderen en later op de kleuterschool en de basisschool. Thuis bleven wij Duits praten. Mijn ouders lazen Duitse boeken, keken naar Duitse televisie, wij lazen Duitse kinderboeken, het eten dat wij aten was hoofdzakelijk Duits, we luisterden naar Udo Jürgens, Milva en James Last, de komieken die wij kenden waren Otto, Loriot en natuurlijk Dieter Hallervorden. Van de laatste komiek kenden mijn zus en ik allerlei sketches uit ons hoofd. Ik ken nu nog, vijfendertig jaar later, grote stukken van Die Kuh Elsa en de voetbalsketch. Tor, Tor, diesmal auf der anderen Seite! Wim Kan, Toon Hermans en andere grootheden uit de jaren zeventig en tachtig zijn grotendeels langs mij heen gegaan. Oudejaarsconferences van Wim Kan kan ik mij niet herinneren.

Toen ik kinderen kreeg hebben verschillende mensen tegen mij gezegd dat ik het vast wel heel leuk zou vinden om straks met mijn kinderen Annie M.G. Schmidt te gaan lezen. Mijn antwoord was steeds ontkennend. Wellicht schokkend voor Nederlanders, maar Annie M.G. Schmidt zegt mij niets. Ik weet dat ze er is, ik ken inmiddels de titels van haar klassiekers, maar ik had ze zelf nog nooit gelezen. Duitse kinderklassiekers ken ik uiteraard allemaal. Momo, Emil und die Detektive, Das kleine Gespenst, Der Räuber Hotzenplotz, Jim Knopf, Das fliegende Klassenzimmer. Wie kent ze niet?

Om je ergens thuis te kunnen voelen, moet je je eerst thuis voelen in de taal. Het heeft bij mij tot halverwege de middelbare school geduurd voordat ik mij thuis ben gaan voelen in het Nederlands. Regelmatig keken mijn medeleerlingen en leraren mij vreemd aan als ik iets zei. “Wat zeg je nu?” Vroegen ze dan onthutst. En pas wanneer ik mijzelf herhaalde begreep ik dat ik een of ander bizar germanisme had gebruikt. Ik was mij niet altijd bewust van de verwevenheid van mijn taalgebruik. Vaak gebruikte ik Duitse en Nederlandse woorden door elkaar zonder het zelf in de gaten te hebben. Vooral als ik even niet op een bepaald woord kon komen, dan leende ik het onbewust uit de andere taal. Ik sprak twee talen die voor mij één geheel vormden. Pas halverwege de middelbare school werden die twee talen definitief van elkaar gescheiden.

Toen ik ging studeren veranderde er veel voor mij. Ik ging op kamers in Amsterdam en plotseling sprak ik de hele week Nederlands. Alleen als ik in het weekend naar huis ging, naar mijn ouders, switchte ik weer terug naar Duits. Ik las wel nog steeds veel Duitse literatuur en met name de Duitse filosofie heeft mij in die tijd in haar ban gekregen. Theodor Adorno en Paul Celan waren mijn helden. Duits was dus zeker nog heel belangrijk voor mij in mijn denken en lezen, maar in het dagelijks leven werd het een stuk minder belangrijk.

Ik had Nederlandse vrienden, ik las ook meer Nederlandse literatuur, Nederlandse kranten en tijdschriften, ik keek steeds meer Nederlandse televisie en op een dag realiseerde ik mij dat ik in het Nederlands dacht. Dat was een kleine schok voor mij. Het was een moment waarop ik mij realiseerde dat ik mij meer Nederlands dan Duits voelde. Nationaliteit is een gevoel dat aan verandering onderhevig is. Voor mijn gevoel zweefde ik lange tijd tussen twee werelden. Ik voelde mij niet echt Duits en ook niet echt Nederlands. Ik was een mengvorm en hoorde bij beide, maar bij geen van beiden helemaal. Ik was transnationaal. Ik bevond mij in een langzame overgang van Duits naar Nederlands, maar vaak had ik het gevoel mij te bevinden in een vaag niemandsland tussen deze twee landen in.

In die tijd schreef ik veel poëzie. De taal waarin ik schreef was Nederlands. Dat was vanzelfsprekend geworden. Totdat ik op een dag tot mijn eigen verbazing enkele Duitse gedichten schreef. Ik realiseerde mij meteen het verschil tussen mijn Duitse en mijn Nederlandse gedichten. De Duitse gedichten waren veel persoonlijker en emotioneler in vergelijking met de Nederlandse. Dat bracht mij weer aan het twijfelen. Duits was kennelijk echt mijn moedertaal, mijn eerste taal en de taal van mijn hart. Mijn Nederlands was veel rationeler, minder emotioneel, afstandelijker. Als ik ooit dement word, dan is het waarschijnlijk dat ik eindig al brabbelend in het Duits.

Het gevoel Nederlands te zijn werd sterker, maar gevoelsmatig was de reis nog lang niet voltooid. Ik had twee nationaliteiten die elkaar in de weg leken te zitten. Als ik in Nederland was was ik mij sterk bewust van mijn Duitse afkomst en als ik in Duitsland was voelde ik mij vooral Nederlander. Die verwarring had ook veel te maken met de tijd van toen. De jaren dat ik studeerde en naar Amsterdam trok vielen samen met het einde van de Koude Oorlog, de hereniging van Duitsland en een opwelling van anti-Duitse sentiment in Nederland. Als kind was ik gewend af en toe op het schoolplein uitgescholden te worden voor mof en ik haalde mijn schouders op als er flauwe anti-Duitse grappen werden gemaakt. Ik had vanzelfsprekend begrip voor dit ressentiment. Mijn familie heeft veel historisch besef. Geschiedenis werd met de paplepel ingegoten. Zowel als het om familiegeschiedenis gaat als om de grote geschiedenis. Natuurlijk begreep ik de gevoelens van veel Nederlanders als het gaat om de Tweede Wereldoorlog. Als je geworteld bent in zowel de cultuur van de daders als de cultuur van de slachtoffers, dan kun je niet anders dan heel bewust omgaan met het verleden. De Nationale Dodenherdenking is het moment dat mijn dubbele nationaliteit met zichzelf in conflict komt. Ik denk dat ik hierover op een ander moment uitgebreider zal schrijven, want ik kan dat niet in een paar zinnen vatten.

Eind jaren tachtig, zo rond het EK-Voetbal van 1988, kwam het anti-Duitse sentiment tot een hoogtepunt. De revanche voor ’74 werd uitgebreid botgevierd door veel Nederlanders. Het was bon-ton om anti-Duitse grappen te maken. Duitse auto’s werden bekrast. Velen vonden het grappig om Duitse toeristen de verkeerde kant op te sturen en te vragen of we onze fietsen terug mochten hebben. De zelfingenomenheid was soms stuitend en onze familie werd er regelmatig op aangesproken door Duitse vrienden die veel naar Nederland kwamen.

Ik bevond mij in die tijd soms in rare situaties. Ik sprak vloeiend Nederlands en je kon niet horen dat ik een Duitse achtergrond had. Zo gebeurde het regelmatig dat ik mij tussen studiegenoten bevond die harde anti-Duitse opmerkingen maakten die ik helemaal niet leuk vond. Vaak zei ik niets. Een enkele keer schoot ik uit m’n slof en uitte ik mijn walging, wat weer tot grote verbazing leidde bij de makers van de opmerkingen. Als ik iemand leer kennen is niet het eerste dat ik zeg, hallo, ik ben Christian en ik heb Duitse roots. Dat zou vreemd zijn. Alle goede vrienden wisten het en aan nieuwe vrienden heb ik het meestal na verloop van tijd verteld. Maar al die oppervlakkige kennissen die een mens heeft, velen van hen heb ik het nooit verteld. Ik voel mij daar niet schuldig over. Het is niet verplicht je familiegeschiedenis met iedereen te delen en in de meeste contacten die je met andere mensen hebt is het ook totaal niet relevant. Ongemakkelijk was het wel. Het felle anti-Duitse sentiment dat ik regelmatig ontmoette verhinderde dat ik mij helemaal thuis kon voelen in Nederland. Ik bleef steken in het niemandsland.

Dertig jaar later is er veel veranderd. Anti-Duitse gevoelens in Nederland zijn grotendeels weggeëbd en worden door de meeste Nederlanders ook niet meer leuk gevonden. Het beeld van Duitsland lijkt positiever dan het decennia geweest is. Er was een paar jaar geleden zelfs bewondering voor het Duitse voetbalteam. Dat is iets wat dertig jaar geleden ondenkbaar was. In de jaren dat het Nederlands elftal er helemaal niets van bakte maakte die Manschaft ons weemoedig naar het sprankelende spel dat ons eigen team ooit speelde. En Berlijn is niet meer de Koude Oorlog en Christiane F., maar the-place-to-be voor kunst en cultuur en hippe Europese tech-startups. Ik ben bijzonder blij dat deze verandering heeft doorgezet.

Door deze geleidelijke kentering is het ook voor mij makkelijker geworden om mij Nederlander te voelen. Gevoelsmatig liggen Nederland en Duitsland nu ook dichter bij elkaar dan toen ik jong was. Dat maakt het makkelijker om mijn Duitse roots wat meer los te laten. Ik schrijf Nederlands, ik denk Nederlands, mijn gezin is Nederlands. De reis is voltooid. Ik ben Nederlander en bevind mij niet langer meer in niemandsland.

Deze reis heeft mij gevormd en bewuster gemaakt van mijzelf en de Nederlandse en Duitse cultuur. Ook ben ik mij bewuster geworden van het feit dat anderen een vergelijkbaar proces doormaken. Nadenken over nationaliteit is tweede natuur geworden. Wat is nationaliteit? Wanneer ben je Nederlander? Hoe lang doen andere mensen erover? Bij de velen die van West-Europese afkomst zijn zal de transitie vermoed ik grotendeels ongemerkt en vlekkeloos verlopen. Voor Duitsers is het, vanwege de Tweede Wereldoorlog, nog steeds een ander verhaal. En voor Mensen met een uiterlijk en naam die de buitenlandse afkomst verraadt is het vanzelfsprekend ook een heel ander, en in vergelijking met mijn eigen reis, een veel heftiger verhaal. In hoeverre worden zij in hun ontwikkeling gefrustreerd door discriminatie? En wat als je in hoge mate vasthoudt aan de cultuur van oorsprong? In hoeverre blijf je dan vastzitten in niemandsland? Ik heb geleerd dat acceptatie van anderen in hoge mate bepaalt of je je in Nederland thuis voelt. Tolerantie is hier wellicht het juiste woord. In hoeverre accepteren we dat anderen anders zijn? Nederland is een immigratieland. Het zou goed zijn voor iedereen als wij ons meer bewust zouden zijn van de transitie die vele Nederlanders doormaken en dat we stilstaan bij de struikelblokken en de keuzes die iedereen daarbij maakt.