Barber

Kappergevoel

Ik woon sinds achttien jaar in Weesp en het onderwerp is al vaak de revue gepasseerd. Ik moet bekennen dat ik mij er zelf ook schuldig aan heb gemaakt. Wat zijn er toch veel kappers in Weesp! Er zijn meer kappers dan kroegen? Wat zegt dat over een stad? En is dat normaal? Wat is het gemiddeld aantal kappers per 1000 inwoners in Nederland? Zouden daar statistieken over zijn? Heeft iemand daar al een studie over gedaan? Zijn er al conclusies getrokken?

Vast wel. In Nederland houden we alles netjes bij en onderzoeken we van alles. Dus vast en zeker ook het gemiddeld aantal kappers per stad. Welke stad in Nederland mag de titel kapperhoofdstad van Nederland dragen? Is dat soms toevallig Weesp? Het zou toch niet! Wat zegt dat over de Weespers? Zijn wij ijdel? Meer dan in andere regionen? Het antwoord is… Ik weet het niet. En ik ben ook niet van plan mij er verder in te verdiepen. Ik laat dat over aan de big data adepten van het CBS die niets beters te doen hebben.

De aanleiding voor dit stuk is heel concreet. Mijn vrouw voelde zich wat brak en zei opeens, ik denk dat ik maar eens naar de kapper ga. Ik was met mijn hoofd bij een artikel dat ik net aan het lezen was en mompelde zoiets als, ‘tuurlijk schat, is goed, maar na een paar seconden keek ik op van mijn artikel en vroeg haar waarom ze naar de kapper ging als ze zich rot voelde? Is dat puur omdat je je mooi voelt wanneer je de kapper verlaat met een strak nieuw kapsel? Maar dat was niet zo. Nee, ze wilde naar de kapper vanwege het kappergevoel.

Het kappergevoel? Ik reageerde verbaasd. Wat is dat dan? Maar op het moment dat ik het vroeg wist ik het antwoord al. Want ik heb zelf ook een heel sterk kappergevoel. Al jaren. Sinds mijn jeugd. En wie heeft dat niet? Ik heb hele sterke herinneringen aan de kapper uit mijn jeugd. Zij behoren tot de kern van onuitwisbare jeugdherinneringen.

Die kapper bestaat al lang niet meer en ik weet ook niet meer hoe de zaak heette, maar ik weet nog heel goed de locatie, de ruimte, de stoelen voor de wachtenden. En ook de tafeltjes met tijdschriften en strips en de stoelen en de spiegels. Bij de strips hadden ze de Eppo. Die had ik thuis niet en dat was andere koek dan de Donald Duck die ik gewend was. Storm, Sjors & Sjimmie, Agent 327. De kappers waren mannen. Het was een herenkapper. Er werd veel gerookt. Ik zie mij zo weer in die stoelen zitten, terwijl mijn moeder achterin een tijdschrift las en af en toe een blik op mij wierp. De kapper die tussen het knippen door even een trekje nam van zijn sigaret die op een asbak bij de spiegel lag te verpieteren. Later, in de puberteit ging ik alleen naar de kapper en las ik niet meer de Eppo, maar was de kapper een mooie gelegenheid om heel stoer de Panorama en de Nieuwe Revu te lezen en andere, minder chique tijdschriften met hier en daar foto’s van schaars geklede dames.

Toen ik in Amsterdam studeerde ging ik naar de herenkapsalon in de Ferdinand Bolstraat. Need I say more? Het had met mijn studentenportemonnaie te maken, maar wellicht ook met het feit dat ik gewend was aan een simpele, no-nonsense herenkapper. Degelijke kwaliteit voor een lage prijs en geen polonaise in je haar. De sfeer was er vergelijkbaar met de kapper die ik gewend was in Amersfoort. Ik herinner mij er niet meer veel van, behalve die ene keer dat ik, verteerd door liefdesverdriet, wat weer een heel ander verhaal is, geknipt werd door een hoogzwangere kapster van 1.50 meter. Het kussen moest uit de stoel, de stoel ging in de laagste stand en ik moest voor mijn gevoel zowat op de grond gaan liggen. Anders kon ze niet bij mijn kuif komen. Tijdens de hele knippartij perste zij haar dikke buik zo hard tegen mijn stoel en zijkant aan, dat het mij niet verbaasd had als ik haar baby had voelen schoppen. Een onvergetelijke ervaring.

Toen ik in Weesp kwam wonen ben ik terecht gekomen bij een oude kapper. Kapper, stond op de gevel en als je binnen liep ademde het de sfeer van een kapper uit mijn jeugd. De tijd had er stil gestaan. Prachtige ouderwetse spiegels, ouderwetse marmeren tafelbladen, stoelen van roestvrij staal en leer. Achterin de salon stond nog een oude kast uit de tijd dat mannen ’s ochtends naar de kapper gingen voor een scheerbeurt. In elke lade van de kast bewaarde de kapper dan de scheerspullen van een van zijn klanten. En op de tafel voor de spiegel had de kapper een spuit met haarwater. Ik weet niet hoe zo’n apparaat officieel heet, maar na het knippen pakte hij het ding en dan kneep hij in een blaasbalgje en ging het van woei, woei, woei en dan rook je haar weer fijn ouderwets. De geur herinnerde mij aan Eau de Cologne.

Ik hou helemaal niet van Eau de Cologne, maar ik heb er wel goede herinneringen aan. Mijn moeder kreeg vroeger om de haverklap een fles Eau de Cologne cadeau. 4711! Dat was in de jaren zeventig en vroege jaren tachtig hét cadeau dat je aan een vrouw gaf als je niet wist wat je moest geven. Boekenbonnen had je toen nog niet. En dus had mijn moeder een hele la vol met flessen 4711 die ze zelf nooit gebruikte. Maar gelukkig hadden we een hond. Als die teken had spoten we flink wat 4711 op de teek, want daar hielden ook de teken niet van en dan kon je ze lekker makkelijk los trekken. Later heb ik begrepen dat dat helemaal verkeerd was, maar goed, het waren de jaren tachtig en toen waren we nog niet zo slim en had je nog geen Google om even op te zoeken hoe het wel moest. Iedereen deed dat met zijn flessen 4711. Volgens mij moet er een hele generatie honden geweest zijn in die tijd met een 4711 trauma.

Ik voelde me thuis bij die oude kapper. Hij zat altijd vol verhalen over Weesp. De laatste nieuwtjes, verhalen van vroeger. Als je de winkel uitliep was je weer op de hoogte en had je een nieuw perspectief erbij op oude bekende zaken. Het kappergevoel heeft zeker te maken met nostalgie, maar daarmee, met dat woord, heb je nog niet de kern te pakken. Het gevoel kent vele kanten. Ik ga gemiddeld eens in de drie maanden naar de kapper. Ik ben een man. Ik laat het kort knippen en pas als ik commentaar krijg realiseer ik me dat het weer tijd is. Mijn vader was daar goed in. Als ik in Amersfoort opdook met een wilde haarbos kreeg ik steevast de opmerking of de kappers in Weesp soms aan het staken waren, of een andere, vergelijkbare opmerking. Vier keer per jaar dus. Gemiddeld. Elk seizoen. Ik ben 52 en ben dus net zo'n 200 keer in mijn leven naar de kapper geweest. De eerste twee jaar tel ik niet mee. Naar de kapper gaan heeft voor mij gevoelsmatig te maken met het verstrijken van de tijd. Het is weer tijd om naar de kapper te gaan. De kapper is een constante. Weer 3 maanden voorbij. Het is weer herfst. Memento mori. Het verlies van je wilde haren. Herboren worden met een nieuw kapsel. De eeuwige cyclus. Tot het graf, de laatste knipbeurt voor als je opgebaard ligt. Als je dan tenminste nog haren hebt.

Het gesprek dat ik bij de kapper heb is in de loop der jaren totaal van karakter veranderd. Sterker nog, het gesprek bij de kapper is een goede weerspiegeling van hoe ik zelf veranderd ben in de loop der jaren. Vroeger was ik een zeer introvert persoon, verlegen, bang om als eerste mijn mond open te trekken, wachtend tot de kapper begon met praten, blij als hij begon te praten, over welk onderwerp dan ook. Ik schaamde mij wel eens voor mijn verlegenheid. Als de kapper niets zei, werd ik in doodse stilte geknipt. Als ik nu terugkijk dan is het kappersbezoek het ultieme bewijs voor hoe een mens kan veranderen in de loop der jaren. Ik ben veel extroverter geworden en ik heb geen enkele moeite meer met het starten van een gesprek bij de kapper. Bij de kapper kun je over alles praten. Hij is verwant met de psycholoog en de priester. Ideaal om het laatste nieuws mee te bespreken en de stand van zaken in je leven. Maar het hoeft niet.

Het kappersbezoek bestaat grofweg uit drie fasen. Het wachten op je beurt, het knippen en het afrekenen. Ik ben een groot fan van het wachten. Kopje koffie erbij, tijdschrift pakken van het salontafeltje, luisteren naar de gesprekken, nog even naar buiten kijken wat voor weer het ook alweer is, ter voorbereiding op het gebruikelijke weerpraatje, mobieltje uit, nadenken over hoe je gaat aangeven dat je precies dezelfde coup wilt die je de afgelopen dertig jaar ook al had. Het wachten moet natuurlijk niet te lang duren, maar een klein kwartier is helemaal goed.

Het knippen zelf is voor mij waarschijnlijk anders dan voor de meeste andere mensen. Ik heb een bril en als ik die afzet zie ik heel weinig. Voor mij is de spiegel bij de kapper helemaal overbodig, want ik ben voor mijzelf toch niet meer dan een wazige vlek. Tijdens het knippen heb ik dan ook geen idee waar de kapper mee bezig is. Ja, met knippen, maar hoe het resultaat eruit ziet, weet ik pas als hij klaar is, ik mijn bril weer heb opgezet en de kapper vraagt of het zo goed is. Gelukkig is dat meestal het geval. Een enkele keer was dat niet zo en dan is het wel even slikken. Tijdens het knippen ben ik dan ook op mijn hoede voor signalen dat de kapper met hele radicale dingen bezig is, maar dat blijft lastig als je niets kunt zien. Wat ook lastig is, dat is als er tijdens het knippen bekenden de zaak binnen komen die mij hartelijk groeten. Ik kan dan alleen aan het stemgeluid en hun vage silhouet uitmaken wie er de salon binnen wandelt. Ik groet altijd terug, maar als ik klaar ben en uit de stoel stap met mijn bril op, weet ik soms pas met wie ik te maken heb.

Inmiddels is de oude kapper alweer een paar jaar met pensioen en ben ik een nomade die nog op zoek is naar een nieuwe vaste plek. Ik probeer elke keer weer een andere kapper en heb zelfs al eens moderne salons bezocht. Uit nieuwsgierigheid. Hoe is dat nou, zo’n hairstylist? Is dat anders dan een kapper? Mijn voorlopige conclusie is dat het voor een man als mij, met een kapsel zonder ambitie, niet zoveel uitmaakt. De koffie is beter. Dat wel. Cappuccino’s met een kek koekje is ok, maar ik voel me soms wel bezwaard als ik in een hele hippe salon aangeef dat het wat korter mag en verder niets. Zouden ze dat vervelend vinden? Dat ze hun creativiteit op mij niet kunnen botvieren? Ik heb het nog niet gevraagd.

Nog een laatste observatie. Ik verbaas mij al jaren over de enorme verschillen in kapstijl. Elke kapper knipt mijn haar, dat zoals gezegd niet heel spannend is, op totaal verschillende wijze. De ene gebruikt nog steeds een kam en schaar, de ander bijna alleen nog maar een kam en een tondeuse en iedereen begint op een andere plek en hanteert een andere volgorde. Ik heb kappers gehad die wel tien verschillende technieken gebruiken. Voor elke haarpluk hebben ze een andere wijze van knippen. En dat terwijl andere kappers niets anders doen dan een kwartier lang de tondeuse hanteren. Ik weet niets van het kappersvak, maar ik vraag me soms wel af hoeveel verschillende knipstijlen er wel niet zijn? Drie? Vijftien? Zoveel als er kappers zijn? En wordt het ouderwetse handwerk, zoals die oude kappers het deden nog geleerd, of is dat iets wat nu geldt als volledig achterhaald? Moet een moderne kapper lachen om de kappers van vroeger? Of kijken ze met eerbied terug op het oude handwerk? Moet ik toch eens vragen. Want de wijze van knippen draagt heel veel bij aan het kappergevoel. Heb je het gevoel een schaap te zijn dat kaalgeschoren wordt, of is je haar een delicaat kunstwerk dat door een artiest gemodelleerd wordt. Dat is nogal een verschil. Ik geloof dat ik ergens in het midden wil zitten. Beetje no-nonsense, maar het mag wel vakwerk zijn. Dat geeft een goed gevoel.

Ik sluit af met de bewering dat we in Weesp trots mogen zijn op het feit dat we heel veel kappers hebben. Veel kappers is goed voor een stad. Zie het als een teken van beschaving. Dat is een mooie conclusie, ook al wordt die verder niet onderbouwd. Soms hoeft dat niet. Het is meer een gevoel. Het kappergevoel.